• leeg·spui·ten

leegspuiten [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
leegspuiten
spoot leeg
leeggespoten
klasse 2 volledig
  1. snel leeg maken door een vloeistof met kracht ergens uit te (laten) drukken
    • Een geval van slechte humor. Zo noemt de politie het leegspuiten van een poederblusser op een geparkeerde auto, in de nacht van zaterdag op zondag. [2] 
    • Samen met graffiti-ontwerper Kevin Falamat richten ze de spuitbus deze week op de bouwschutting voor de grotendeels verdwenen Hofpassage. Een voorlopige kroon op hun werk, meent Joost. De nieuwe pui van de passage staat er op en er is veel ruimte voor de skyline van de stad. "We maken de contouren van de Grote Kerk, De Grolsch Veste, de Alphatoren, Saxion, TwentseWelle en Primark." De graffitikunstenaars denken dat ze meer dan honderd bussen met acrylverf leegspuiten op de schutting. [3]