• leef sa·men
vervoeging van
samenleven

leef (…) samen

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenleven
    • Ik leef samen. 
  2. gebiedende wijs van samenleven
    • Leef samen! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenleven
    • Leef je samen?