laveloos
- la·ve·loos
- In de betekenis van ‘stomdronken’ voor het eerst aangetroffen in 1760 [1]
- afgeleid van laaf (stam van het werkwoord laven) met het achtervoegsel -loos met het invoegsel -e-
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | laveloos | lavelozer | laveloost |
verbogen | laveloze | lavelozere | lavelooste |
partitief | laveloos | lavelozers | - |
laveloos
- door buitensporig alcoholgebruik tot niets meer in staat
- De man werd door de politie in laveloze toestand in het park aangetroffen.
- Het woord laveloos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "laveloos" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "laveloos" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be