• la·ten·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord latentie -
verkleinwoord - -

de latentiev

  1. het latent zijn
  2. tijdsvertraging, b.v. verschil tussen oorzaak en gevolg
  3. (belastingen) forfaitaire belastingschuld die de fiscus over een nalatenschap heft (Nederland)
    • In België heet dat erfenisrechten, of successierechten 
82 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[2]