Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lang·par·keer·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord langparkeerder langparkeerders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de langparkeerderm

  1. persoon die zijn auto gedurende een lange tijd ergens parkeert
     Er is een felle concurrentiestrijd losgebarsten tussen Schiphol en bedrijfjes in de directe omgeving met als inzet: de langparkeerder. De afgelopen jaren zijn er zo'n twintig firma's gekomen binnen een paar kilometer van de luchthaven waar reizigers hun auto voor een veel voordeliger tarief kunnen neerzetten als op het langparkeerterrein van de luchthaven P3.[1]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Olof van Joolen
    “Parkeeroorlog rond Schiphol” (Dinsdag 10 augustus 2010, 17:00), NOS