Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lam·pet·kom
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord lampetkom lampetkommen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de lampetkomv / m

  1. kom van een ouderwets wasstel dat het water opvangt dat uit de lampetkan wordt geschonken

Gangbaarheid

49 % van de Nederlanders;
44 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen