• la·bo·ra·re
  • Afgeleid van labi (1e persoon labor) met het achtervoegsel -are.
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
laborāre laboro laborāvi laborātus
eerste vervoeging volledig

lăbōrāre

  1. moeite doen, werken
  2. lijden, schade lijden
  3. (moeizaam) vervaardigen


vervoeging van
laborar

laborare

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud toekomende tijd (futuro) van laborar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud toekomende tijd (futuro) van laborar