• la·be·fac·ta·re
  • Afgeleid van labefacere (part. labefactum) met het achtervoegsel -are.
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
labefactāre labefacto labefactāvi labefactātus
eerste vervoeging volledig

lăbĕfactāre

  1. aan het wankelen brengen, doen wankelen
  2. loswrikken
  3. omverwerpen, ondermijnen