labefactare
- la·be·fac·ta·re
- Afgeleid van labefacere (part. labefactum) met het achtervoegsel -are.
stamtijd | |||
---|---|---|---|
infinitief | 1e pers. enk. ind. praes. act. |
1e pers. enk. ind. perf. act. |
supinum |
labefactāre | labefacto | labefactāvi | labefactātus |
eerste vervoeging | volledig |
lăbĕfactāre
- aan het wankelen brengen, doen wankelen
- loswrikken
- omverwerpen, ondermijnen