• laag·ge·plaatst
stellend
onverbogen laaggeplaatst
verbogen laaggeplaatste
partitief laaggeplaatsts

laaggeplaatst

  1. een ondergeschikte positie hebbend
     Een voormalige vertrouweling van het Jordaanse hof is veroordeeld tot vijftien jaar celstraf omdat hij volgens Jordanië de monarchie in gevaar heeft gebracht. Bassem Awadallah was minister en hoofd van de hofhouding van koning Abdullah. Een laaggeplaatst lid van de koninklijke familie, Sharif Hassan bin Zaid, kreeg dezelfde straf opgelegd. De officiële aanklacht luidde opruiing en ophitsing. Beiden ontkennen schuld.[1]
  2. een lage plaats in een rangschikking hebbend



  1.   Weblink bron “15 jaar cel voor vertrouweling en lid koninklijke familie Jordanië om opruiing” (Maandag 12 juli 2021, 11:39), NOS