kukelen
- ku·ke·len
- [1] net als keukelen en goochelen van Middelnederlands kokelen "bedriegen, toeren uithalen", in de betekenis van ‘tuimelen’ voor het eerst aangetroffen in 1897 [1][2][3]
- [2] klanknabootsing, vergelijk kukeleku tw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kukelen |
kukelde |
gekukeld |
zwak -d | volledig |
kukelen
- ergatief buitelend tuimelen of vallen.
- Ik zag de auto over de rand van het ravijn kukelen.
- inergatief het geluid van een haan maken.
- De haan was aan het kukelen.
- Het woord kukelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kukelen" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
49 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ kukelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "kukelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be