krumm
- krumm
- van Oudhoogduits: krump; cognaat met Nederlands: krom en Fries: krom en krûm, alle met de betekenis "niet recht, met bochten"
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
krumm |
krummer krümmer |
am krummsten am krümmsten |
alle verbuigingsvormen |
krumm
- krom, niet recht