kruiswoordpuzzelaar
- kruis·woord·puz·ze·laar
- Afgeleid van kruiswoordpuzzel met het achtervoegsel -aar of samenstelling van kruiswoord en puzzelaar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kruiswoordpuzzelaar | kruiswoordpuzzelaars |
verkleinwoord | kruiswoordpuzzelaartje | kruiswoordpuzzelaartjes |
de kruiswoordpuzzelaar m
- (spel) een puzzelaar die kruiswoordpuzzels maakt.
- De kruiswoordpuzzelaar deed mee aan een puzzelwedstrijd.
- Het woord 'kruiswoordpuzzelaar' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.