Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kroon·prin·se·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen kroonprinselijk kroonprinselijker kroonprinselijkst
verbogen kroonprinselijke kroonprinselijkere kroonprinselijkste
partitief kroonprinselijks kroonprinselijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

kroonprinselijk

  1. van of betrekking hebbend op de beoogde troonopvolger
     Het kroonprinselijk paar was op weg naar Oslo na de 40ste verjaardag van prinses Mary te hebben gevierd. Mette-Marit, die bekend staat om haar vliegangst, schreef op Twitter dat "haar ochtend iets spannender bleek te zijn dan verwacht".[1]
     Willem-Alexander is deze winter in Lech niet van de partij. Hij is met zijn gezin bij de Olympische Winterspelen in Vancouver en plakt daar een wintersportvakantie in Canada aan vast. Het kroonprinselijk gezin, uitgedost in het oranje, kwam prominent in beeld tijdens de gouden race op de 5 kilometer van Sven Kramer. Mooi toch? Niks aan de hand, zou je zeggen.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Evacuatie kroonprins Noorwegen” (Zondag 5 februari 2012, 12:37), NOS
  2.   Weblink bron
    Piet van Asseldonk
    “Kortsluiting tussen de Oranjes en het volk” (Donderdag 18 februari 2010, 10:10), NOS