• kroe·zen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kroezen
kroesde
gekroesd
zwak -d volledig

kroezen

  1. ergatief sterk krullen van haar
    • Mijn haar kroesde altijd maar weinig, maar het hare is sterk gekroesd. 
  2. overgankelijk het doen krullen van haar
    • Kun jij mijn haar even kroezen? 

de kroezenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kroes
87 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be