Het wapen van Karel III van Créqui met een kriekelaar

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • krie·ke·laar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kriekelaar kriekelaars
verkleinwoord kriekelaartje kriekelaartjes

Zelfstandig naamwoord

de kriekelaarm

  1. (plantkunde) een (wilde) kersenboom
    • In onze tuis staat een oude kriekelaar. 
  2. (heraldiek) een gestyleerde boom die [1] voorstelt

Gangbaarheid

Verwijzingen