• kras·se·len

krasselen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
krasselen
krasselde
gekrasseld
zwak -d volledig
  1. technisch slecht schaatsenrijden
  2. slaven, zwoegen
     Op en neer ging het, steeds lagen er andere, weer nieuwe onbekenden voorop. De ene wiggelwaggelbeweging volgde de andere op. Het was krasselen op het grote mes, het was van tuttuttutut en zoef rakketakketak. Hoe het allemaal zou gaan aflopen bleef ongewis – zelfs de wichelroede van Jose de Cauwer weigerde te trillen.[3]
  3. sukkelen, klungelen
     Los Angeles Lakers heeft donderdag met 86-116 gewonnen op bezoek bij het krasselende Golden State Warriors in de NBA.[4]
15 % van de Nederlanders;
41 % van de Vlamingen.[5]
  1. krasselen op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Misschien is Peter Sagan helemaal geen wielrenner” (04/04/2016), HP de Tijd
  4.   Weblink bron
    Maarten Delvaux
    “LA Lakers hebben LeBron James niet nodig om te winnen van Golden State Warriors” (28/02/2020), De Standaard
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be