kralen
- kra·len
stellend | |
---|---|
onverbogen | (alleen attributief) |
verbogen |
kralen
- met kralen vervaardigd
de kralen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord kraal
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kralen |
kraalde |
gekraald |
zwak -d | volledig |
kralen
- onovergankelijk in de vorm van kralen verschijnen, parelen [1]
- onovergankelijk, onpersoonlijk, (natuurkunde) (v. vloeistof) opstijgende belletjes vertonen
- Spuitwater kraalt in het glas.
- Het woord kralen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kralen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be