kosta
kosta
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
supinum |
kosta |
kostade |
kostat |
volledig |
kosta
- onovergankelijk, overgankelijk kosten
- «Den röda vasen kostar 400 kr.»
- De rode vaas kost 400 kronen.
- «Den röda vasen kostar 400 kr.»
- kosta vad det kosta vill
het kost wat het wil
koste wat het kost
koste wat het moge kosten
koste wat het kost
koste wat het moge kosten
kosta på
- (kosten) op zich nemen
kosta på sig
- wederkerend zich iets gunnen, zich permitteren, zich veroorloven