kortgeknipt haar
  • kort·ge·knipt
stellend
onverbogen kortgeknipt
verbogen kortgeknipte
partitief kortgeknipts

kortgeknipt [1]

  1. zodanig met een schaar bewerkt dat iets van geringe lengte is geworden
     De eerwaarde Jones was een onaantrekkelijke man met een vierkant hoofd en kortgeknipt haar, wiens dunne lippen ook vertrokken als de rest van zijn lichaam roerloos was.[2]
     Gestoken in een zwart jack, met kortgeknipt haar en een dun baardje, zat hij voor het eerst sinds zijn arrestatie in 2019 in de rechtszaal. De dag begon met de aanklacht van het Openbaar Ministerie.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tracy Chevalier
    “Opmerkelijke Schepsels” (2009), Orlando, ISBN 978949208651-8
  3.   Weblink bron “Taghi ziet veel aannames en geen bewijs” (22-03-2021), NOS