koloni
- ko·lo·ni
- Afkomstig van het Latijnse woord colere
Naar frequentie | 15102 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | koloni | kolonien | kolonier | koloniene |
genitief | kolonis | koloniens | koloniers | kolonienes |
koloni, m
- kolonie
- kolonie (cirkel van landgenoten in het buitenland)
- kolonie (groep mensen met een gemeenschappelijke achtergrond of gemeenschappelijke belangen in een plaats)
- (biologie) kolonie (gemeenschappen van dieren of planten)
- [2]: samfunn
|
|
|
- ko·lo·ni
- Afkomstig van het Latijnse woord colere
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | koloni | kolonien | koloniar | koloniane |
koloni, m
- kolonie
- kolonie (cirkel van landgenoten in het buitenland)
- kolonie (groep mensen met een gemeenschappelijke achtergrond of gemeenschappelijke belangen in een plaats)
- (biologie) kolonie (gemeenschappen van dieren of planten)
- [2]: samfunn
|
|
|