kolk
- kolk
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kolk | kolken |
verkleinwoord | kolkje | kolkjes |
- een slurfvormige draaiing, met name in een watermassa
- Het kan gevaarlijk zijn voor een schip om in een kolk verzeild te raken.
- diepe kuil, plas of put gevuld met water
vervoeging van |
---|
kolken |
kolk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kolken
- Ik kolk.
- gebiedende wijs van kolken
- Kolk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kolken
- Kolk je?
- Het woord kolk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kolk" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kolk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kolk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be