• ko·liek
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘darmkramp’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1555 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord koliek kolieken
verkleinwoord koliekje koliekjes

koliek v en o

  1. (medisch) een hevige pijn door krampen in een hol orgaan, zoals de darmen
    • Bij de mens is 'koliek vooral bij zuigelingen bekend, maar het verschijnsel komt ook bij paarden voor. 
78 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[2]