• kok·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kokken
kokte
gekokt
zwak -t volledig

kokken

  1. kokhalzen
    • Er waren weken dat ik meer dan twee keer per dag moest kokken door het hoesten. 

de kokkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kok
73 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • kok·ken
Naar frequentie 5235

kokken, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van kokk

kokken, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van kokke


  • kok·ken

kokken, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van kokk