• kok·te
vervoeging van
kokken

kokte

  1. enkelvoud verleden tijd van kokken
    • Ik kokte. 
    • Jij kokte. 
    • Hij, zij, het kokte. 


  • kok·te
Naar frequentie 17501

kokte, m / v / o

  1. bepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap van kokt

kokte, mv

  1. onbepaalde en bepaalde vorm meervoud van de stellende trap van kokt

kokte

  1. verleden tijd van koke


  • kok·te

kokte, m /v / o

  1. bepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap van kokt

kokte, mv

  1. onbepaalde en bepaalde vorm meervoud van de stellende trap van kokt

kokte

  1. verleden tijd van koka

kokte

  1. verleden tijd van koke