kokte
- kok·te
vervoeging van |
---|
kokken |
kokte
- enkelvoud verleden tijd van kokken
- Ik kokte.
- Jij kokte.
- Hij, zij, het kokte.
- Ik kokte.
- kok·te
Naar frequentie | 17501 |
---|
- bepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap van kokt
kokte, mv
- onbepaalde en bepaalde vorm meervoud van de stellende trap van kokt
kokte
- verleden tijd van koke
- kok·te
- bepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap van kokt
kokte, mv
- onbepaalde en bepaalde vorm meervoud van de stellende trap van kokt
kokte
- verleden tijd van koka
kokte
- verleden tijd van koke