• koel·bloe·dig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord koelbloedigheid koelbloedigheden
verkleinwoord - -

de koelbloedigheidv

  1. het vermogen onder zware druk of bij dreigend gevaar kalm te blijven
    • Haar koelbloedigheid redde haar uit de hachelijke onstandigheden. 
     Of waren ze ergens in het Oosten opgeleid? Anderzijds sprak er een koelbloedigheid uit hun gedrag die zelfs die van de meest ervaren en doortrapte misdadigers verre oversteeg.[1]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645149