koelbloedigheid
- koel·bloe·dig·heid
- Afgeleid van koelbloedig met het achtervoegsel -heid.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | koelbloedigheid | koelbloedigheden |
verkleinwoord | - | - |
de koelbloedigheid v
- het vermogen onder zware druk of bij dreigend gevaar kalm te blijven
- Haar koelbloedigheid redde haar uit de hachelijke onstandigheden.
- ▸ Of waren ze ergens in het Oosten opgeleid? Anderzijds sprak er een koelbloedigheid uit hun gedrag die zelfs die van de meest ervaren en doortrapte misdadigers verre oversteeg.[1]
- Het woord koelbloedigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645149