Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • knik·ker·de uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitknikkeren

knikkerde (…) uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uitknikkeren
    • Ik knikkerde uit. 
    • Jij knikkerde uit. 
    • Hij, zij, het knikkerde uit. 

Gangbaarheid