Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • knie·hoog·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kniehoogte kniehoogten
kniehoogtes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

kniehoogte v [1]

  1. ter hoogte van waar bij een gemiddeld mens de knieën zitten
     Roxane liep naar de strook muur tussen twee celdeuren, waar op kniehoogte grote schilfers van de oude bakstenen waren afgebrokkeld.[2]
  2. ter hoogte van de knieën van een individu
     Ga maximaal tot kniehoogte het water in, volg aanwijzingen van reddingsbrigade en hulpdiensten op[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron “Vier zwemmers verdronken in zee, rode vlag langs deel Hollandse kust” (09-08-2020), NOS