kneukel
- kneu·kel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kneukel | kneukels |
verkleinwoord | kneukeltje | kneukeltjes |
de kneukel m
vervoeging van |
---|
kneukelen |
kneukel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kneukelen
- Ik kneukel.
- gebiedende wijs van kneukelen
- Kneukel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kneukelen
- Kneukel je?
- Het woord kneukel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kneukel" herkend door:
56 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ kneukel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be