• knech·ting
enkelvoud meervoud
naamwoord knechting knechtingen
verkleinwoord - -

de knechtingv

  1. onderwerping tot dienstbaarheid
    • Dit kwam neer op de knechting van de vrije boeren van de streek. 
    • De Brit Kershaw, emeritus-hoogleraar hedendaagse geschiedenis en beroemd geworden met zijn eveneens tweedelige Hitler-biografie, kan niet anders dan concluderen dat de periode 1950-2017 daar gunstig bij afsteekt. De decennialange knechting van Oost-Europese landen, een aantal gruwelijke burgeroorlogen en terroristisch geweld daargelaten, leek vrede bijna iets vanzelfsprekends te worden, groeide de welvaart naar een peil waarop vrijwel de hele wereld jaloers is, zegevierden democratie en rechtsstaat en eisten tal van minderheden en één meerderheid (de vrouwen) met succes een betere plek op in de maatschappij. [1] 
69 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[2]