Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kluis·ter aan·een
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
aaneenkluisteren

kluister (...) aaneen

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aaneenkluisteren
    • Ik kluister aaneen. 
  2. gebiedende wijs van aaneenkluisteren
    • Kluister aaneen! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aaneenkluisteren
    • Kluister je aaneen? 

Gangbaarheid