klooien
- klooi·en
- In de betekenis van ‘stuntelen’ voor het eerst aangetroffen in 1961 [1]
- afgeleid van klooi met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
klooien |
klooide |
geklooid |
zwak -d | volledig |
klooien [3]
- onovergankelijk (informeel) prutsen, lummelen, vervelende dingen doen
- ,,Hij kaatst tegen de wanden van mijn kop, hij maakt mijn kaken stijf. Hij mompelt en sist. Ik voel hem rommelen en klooien, ruisend en klikkend schiet hij in mijn lichaam heen en weer als een luchtbel in de centrale verwarming. [4]
de klooien mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord klooi
- Het woord klooien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klooien" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "klooien" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ klooien op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia 03-06-19 Martine Bijl op 71-jarige leeftijd overleden
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be