klonter
- klon·ter
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | klonter | klonters |
verkleinwoord | klontertje | klontertjes |
de klonter m
- een brok min of meer vaste stof in een vloeiende massa
- Je moet goed roeren anders krijg je klonters.
1. een brok min of meer vaste stof in een vloeiende massa
vervoeging van |
---|
klonteren |
klonter
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klonteren
- Ik klonter.
- gebiedende wijs van klonteren
- Klonter!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klonteren
- Klonter je?
- Door de betekenis ervan komt het werkwoord vrijwel alleen in de derde persoon voor.
- Het woord klonter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klonter" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be