klitten
- klit·ten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
klitten |
klitte |
geklit |
zwak -t | volledig |
klitten
- inergatief vastklampen, plakken
- De vriendinnen klitten altijd samen op het schoolplein
- overgankelijk van klitten ontdoen
vervoeging van |
---|
klitten |
klitten
- meervoud verleden tijd van klitten
- Wij klitten.
- Jullie klitten.
- Zij klitten.
- Wij klitten.
de klitten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord klit
- Het woord klitten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klitten" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- klit·ten
Naar frequentie | zeldzaam |
---|
klitten
- nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van klitt