• klit·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
klitten
klitte
geklit
zwak -t volledig

klitten

  1. inergatief vastklampen, plakken
    • De vriendinnen klitten altijd samen op het schoolplein 
  2. overgankelijk van klitten ontdoen
vervoeging van
klitten

klitten

  1. meervoud verleden tijd van klitten
    • Wij klitten. 
    • Jullie klitten. 
    • Zij klitten. 

de klittenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord klit
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • klit·ten
Naar frequentie zeldzaam

klitten

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van klitt