Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kleed af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afkleden

kleed af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afkleden
    • Ik kleed af. 
  2. gebiedende wijs van afkleden
    • Kleed af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afkleden
    • Kleed je af? 


Gangbaarheid