afkleden
- af·kle·den
- samenstelling van af en kleden
afkleden [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afkleden |
kleedde af |
afgekleed |
zwak -d | volledig |
- kleding die goed afkleedt maakt je mooier
- Anders dan mannen, die een hulpeloze indruk kunnen maken waar het uiterlijk betreft, weten vrouwen dondersgoed wat wel, en wat niet kan op kantoor. Natuurlijk zie je weleens hangbillen met leggings, Uggs en lange vesten waarvan het idee is dat ze afkleden maar dat helaas niet doen. Of diepe decolletés waar je ogen als een lange ketting in verdwijnen. Te strakke korte jurkjes die de verkeerde bulten accentueren, opkruipend tricot, lichtzwarte, goedkope panty’s waar het beenhaar doorheen schemert, snorren en uitgegroeide haarverf. Maar dat alles wordt meestal snel gecorrigeerd.[2]
- Het woord afkleden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afkleden" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Japke-d 22 januari 2014
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be