• klap·lo·pend
vervoeging van: klaplopen
verbogen vorm: klaplopende

klaplopend

  1. onvoltooid deelwoord van klaplopen
    • Het wittebroodskind Heynken gedraagt zich als een soort Uilenspiegel, die zich met en soms ook ten koste van zijn vrienden al klaplopend vermaakt. [1]