• kist·lock
  • Afkomstig van de Zweedse zelfstandige naamwoorden kist en lock; verwant met het Duitse zelfstandige naamwoord
kistlocks enkelvoud meervoud
  onbepaald bepaald onbepaald bepaald
  nominatief     kistlock     kistlocket     kistlock     kistlocken  
  genitief     kistlocks     kistlockets     kistlocks     kistlockens  

kistlock

  1. (meubel) de deksel van een box, blik, doos of kist
  2. roef (deksel van een doodkist)