Vooral aangetroffen in de kustdialecten (van Vlaanderen tot aan Groningen), bijv. Zeeuws kirre, Hollands kidde, Fries kedde, mogelijk een vroege ontlening aan Oudnoords kið "geitje" [1][2], met een semantische verschuiving van "geitje" naar "paardje" (en later ook "kind, jochie"). De Oudnoordse vorm is ook in het Engels (kid) terechtgekomen, met behoud van betekenis. [3]