kerstsprookje
- kerst·sprook·je
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ||
verkleinwoord | kerstsprookje | kerstsprookjes |
het kerstsprookje o dim. tant.
- (kerst) een sprookje dat zich rond kerst afspeelt
- Het kerstsprookje liep uiteindelijk wel goed af.
- Het woord 'kerstsprookje' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.