• ke·mels·haar
enkelvoud meervoud
naamwoord kemelshaar
verkleinwoord

het kemelshaaro

  1. het haar van een kameel
     Johannes de Doper leefde zoals Elia had geleefd: een man gekleed in een mantel van kemelshaar, met een leren riem om zijn middel, en hij voedde zich met sprinkhanen en honing.[1]
  2. haar van een kemelgeit


  1. “Het evangelie volgens Judas” (2007), SAGA, ISBN 9788726487985