• ka·val·je
enkelvoud meervoud
naamwoord kavalje kavaljes
verkleinwoord

het kavaljeo

  1. een oud en vervallen huis
     En: „O dat eigen huis! Zoo’n oude kavalje is haast niet voor te stellen.” Dat huis diende echter wel ter verpozing of bemoediging van rijk en arm, van hooggeleerd tot ongeschoold.[3]
  2. oud paard
38 % van de Nederlanders;
23 % van de Vlamingen.[4]
  1. kavalje op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Jan van der Graaf
    “Kerkhistorie met een knipoog: Stilstaan bij een graf zonder grafsteen” (16-10-2018), Reformatorisch Dagblad
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be