• ka·the·te·ri·se·ren

katheteriseren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
katheteriseren
katheteriseerde
gekatheteriseerd
zwak -d volledig
  1. (medisch) het inbrengen van een katheter
     Daarnaast moet hij zes keer per dag katheteriseren, om de dag zijn darmen spoelen en trekken zijn spieren soms ongecontroleerd samen.[1]
  1.   Weblink bron “Verlamde Rienk kan dankzij een looprobot weer vooruit” (Zaterdag 29 april 2017, 10:00), NOS