Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kas·teel·poort
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kasteelpoort kasteelpoorten
verkleinwoord kasteelpoortje kasteelpoortjes

Zelfstandig naamwoord

de kasteelpoortv / m

  1. De meestal versterkte ingang van een kasteel. Typisch met een valhek en een brug over de kasteelgracht.

Gangbaarheid