karbeel
- kar·beel
- uit het Frans[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | karbeel | karbelen |
verkleinwoord |
de karbeel m
- [2] schoorbalkje
- Het woord 'karbeel' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "karbeel" herkend door:
29 % | van de Nederlanders; |
33 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be