• ka·rak·ter·zwak·te
enkelvoud meervoud
naamwoord karakterzwakte karakterzwaktes
karakterzwakten
verkleinwoord

de karakterzwaktev [1]

  1. een zwakke niet standvastige persoonlijkheid; het afwezig zijn van werklust en doorzettingsvermogen
     Je wilde een marionet in de strijd sturen, terwijl jij aan de touwtjes trok en op het eind juridisch bezorgd van verbazing kon achterovervallen. Precies dat heb je gekregen. 'Mijn karakterzwakte is een feit.[2]
     De Boer legt de nadruk op het betekenisaspect ‘slap’: hij vindt de uitkeringstrekkers die te beroerd zijn om hun handen uit de mouwen te steken ‘labbekakken’. Bij de Van Dale-omschrijving denk je eerder aan karakterzwakte dan aan een gebrek aan werklust – al kunnen beide eigenschappen natuurlijk met elkaar samenhangen.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Corps delcti” (2009), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789041417480
  3.   Weblink bron “Labbekak en andere l-woorden” (26 juni 2015), NewScientist