• ka·poen·tje

het kapoentjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord kapoen
      De vriendschap van het lieve dier.
    Verschaft mij waarlijk veel plezier.
    Daarom bemin ik mijnen hond;
    Ik houd hem zuiver en gezond,
    Ik maak hem een fatsoenlijk nest.
    En zorg voor eten in zijn' test.
    Soms krijgt hij een stuk boterham
    Dan zegt dit lief kapoentje.... ham!
    [1]
  2. dim. tant. (verouderd) lieveheersbeestje
  • De betekenis "lieveheersbeestje" is in Nederland nooit gangbaar geweest.
96 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]
  1.   Weblink bron Mijn Hond. (1873) in: Dit zijn zonnestralen, Wed. Nys, Brussel, p. 61
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be