• ka·naal·wa·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord kanaalwater
verkleinwoord

het kanaalwatero [1]

  1. water dat in een kanaal aanwezig is; water dat afkomstig is uit een kanaal
     Onderzoekers van de universiteiten in Gent, Leuven en Antwerpen gaan nu onderzoeken hoe de bacterie zich verspreidt, meldt Omroep Zeeland. Het kanaalwater wordt geanalyseerd. Er worden onder andere ijzeren testplaatjes in het water gehangen op verschillende plekken en dieptes.[2]
     Het spoelen van het kanaalwater zal ongeveer een week duren, is de verwachting. Zodra de concentraties dioxaan gedaald zijn, zal het waterschap de inlaten weer openen.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Onderzoek naar ijzeretende bacterie in Kanaal van Gent naar Terneuzen” (Donderdag 11 augustus, 14:14), NOS
  3.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Twentekanaal doorgespoeld om van kankerverwekkende stof af te komen” (Zaterdag 26 maart 2022, 14:13), NOS