• ka·ber·does·kes

de kaberdoeskesmv

  1. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord kaberdoes
     Ook in Klein Ternaaien waren een aantal ‘kaberdoeskes' maar daar hoorde je, als nette Maastrichtenaar, niet te komen.[1]
  1.   Weblink bron “Cabaret - Dancing 'Carlton' veurleuper vaan de Discotheek!” op mestreechtersteerke.nl