• kaas·hoer
enkelvoud meervoud
naamwoord kaashoer kaashoeren
verkleinwoord kaashoertje kaashoertjes

de kaashoerv

  1. (scheldwoord) ontuchtige blanke of Nederlandse vrouw
    • Her en der werd geopperd dat het hier eigenlijk niet om racisme ging maar om jaloezie: de jongens waren niet zozeer boos over de huidskleur van de vriend, maar over het feit dat zij geen Marokkaanse vriendin hadden en hij wel. Wanneer ze een blanke vriend had gehad, was ze ook uitgescholden, alleen met andere woorden: kaashoer of kankerhoer of zoiets. [2]