jutten
- jut·ten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
jutten |
jutte |
gejut |
zwak -t | volledig |
jutten
- overgankelijk zich op de kust aangespoeld materiaal toeëigenen
- Hij jutte hout op het strand en maakte er kunstwerken van.
vervoeging van |
---|
jutten |
jutten
- meervoud verleden tijd van jutten
- Wij jutten.
- Jullie jutten.
- Zij jutten.
- Wij jutten.
de jutten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord jut
- Het woord jutten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jutten" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "jutten" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ jutten op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be